De biologische moeder van een kind is op grond van de wet (art. 1:198 BW) automatisch ook de juridische moeder van het kind, dat wil zeggen dat automatisch een juridische afstammingsband ontstaat. In het geval van biologische vaders ligt dit anders; de biologische vader is niet per definitie de juridische vader van een kind.
Het is echter voor vrijwel alle vaders van belang hun bloedband met hun kind ook voor de wet erkend te zien.
biologische vader versus juridische vader
Als een kind tijdens een huwelijk of geregistreerd partnerschap wordt geboren, is de man op grond van de wet de juridische vader van het kind (art. 1:199 BW). Dit gegeven staat los van de vraag of de man ook daadwerkelijk de biologische vader is van het kind.
Buiten de voornoemde situaties ontstaat er bij de geboorte van een kind niet automatisch een juridische afstammingsband tussen de vader en het kind. Dan is het nodig dat de vader stappen onderneemt om een juridische band tussen hem en het kind te laten ontstaan.
juridisch vaderschap bij samenwoners
De biologische vader die samenwoont met de moeder van het kind, is door de geboorte van het kind niet de juridische vader van het kind. Daarvoor is vereist dat de vader het kind erkent (art. 1:199 BW) bij een akte van erkenning, opgemaakt door een ambtenaar van de burgerlijke stand, dan wel bij notariële akte (art. 1:203 BW). De erkenning kan zowel voor als na de geboorte van het kind geschieden. De moeder van het kind dat de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, dient echter wel toestemming te geven voor de erkenning van het kind. Hetzelfde geldt voor een kind van twaalf jaar of ouder (art. 1:204 lid 1 BW). Zonder de benodigde toestemming is de erkenning nietig, wat wil zeggen dat de rechtshandeling als zodanig van meet af aan niet bestaan heeft.
De erkenning is voorts nietig indien zij is gedaan door een man die vanwege verwantschap niet met de moeder mag trouwen, door een minderjarige jonger dan zestien jaar of indien het kind reeds twee juridische ouders heeft (art. 1:204 lid 1 BW).
Als een kind tijdens een huwelijk of geregistreerd partnerschap wordt geboren, is de man op grond van de wet de juridische vader van het kind (art. 1:199 BW).
geen toestemming voor erkenning
Wat nu als de moeder of het kind weigert mee te werken aan de erkenning? Aan de rechtbank zal, met tussenkomst van een advocaat, verzocht moeten worden vervangende toestemming tot erkenning te verlenen. Het komt in de procedure aan op een afweging van de belangen van de betrokkenen, waarbij als uitgangspunt heeft te gelden dat zowel het kind als de biologische vader er aanspraak op heeft dat hun relatie rechtens wordt erkend. Het belang en de aanspraak van de man op erkenning moeten worden afgewogen tegen de belangen van de moeder en het kind bij niet-erkenning (art. 1:204 lid 3 BW). De uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 17 januari 2013 (ECLI:NL:GHSHE:2013:BY9014) illustreert een situatie waarin de belangenbeweging in het voordeel van de vader en het kind uitpakt.
vernietiging erkenning
Erkenning heeft niet alleen tot gevolg dat er een juridische familierechtelijke betrekking in het leven wordt geroepen tussen de man en het kind. Het zorgt er onder meer ook voor dat het kind recht heeft op een wettelijke erfdeel bij het overlijden van zijn erkenner en dat de man, niet zijnde de verwekker, onderhoudsplichtig wordt jegens het kind. Voornoemde rechtsgevolgen kunnen voor de erkenner aanleiding zijn de erkenning ongedaan te willen maken.
Het is voor de erkenner in beginsel niet mogelijk terug te komen een erkenning. Dit is anders indien de erkenner niet de biologische vader van het kind is en hij door bedreiging, dwaling, bedrog of, tijdens zijn minderjarigheid, door misbruik van omstandigheden tot de erkenning is bewogen (art. 1:205 lid 1 BW). Aan de rechtbank kan in die gevallen een verzoek tot vernietiging van de erkenning worden gedaan, waarbij de juridische bijstand van een advocaat verplicht is. Voornoemd verzoek dient in geval van bedreiging of misbruik van omstandigheden gedaan binnen jaar nadat deze invloed heeft opgehouden te werken. Is er sprake geweest van bedrog of dwaling dan dient het verzoek gedaan te worden binnen een jaar nadat de verzoeker het bedrog of de dwaling heeft ontdekt (art. 1:205 lid 3 BW).
Vernietigt de rechter de erkenning en gaat de uitspraak in kracht van gewijsde, dan wordt de erkenning geacht nimmer gevolg te hebben gehad.